GISTER DACHT IK AAN EEN DUIF
Zijn lied klinkt dof van uit de hoge linden.
Het lijkt wel of hij iets met nadruk vraagt,
of iemand roept; “hij kan de rust niet vinden”.
Dichters beweren dat de tortel klaagt.
De dieren die de tere tortel horen,
maken zich om dit schor gezang niet druk
en zoeken niet in het eenzelvig koeren
een zin van heimwee naar vergaan geluk.
Alleen de mens wil weten en begrijpen,
zoekt steeds naar reden, oorzaak of begin.
De zomer bloeit en de eerste vruchten rijpen,
het is zo stil; misschien heeft niets een zin.
Jan van Nijlen (1884-1965)